Inleiding
Voor veel vogelaars is het Bokje een vogel die ze niet jaarlijks te zien
krijgen. Tijdens mijn onderzoek in de Bergvennen (gemeente Dinkelland) heb ik
de mogelijkheid gehad de soort nader te bestuderen. Het is n.l. gebleken dat deze
vogelsoort hier in ongewoon grote aantallen kan voorkomen in de trektijd.
Bovendien overwintert het Bokje hier zolang de winter het toestaat. Hoewel mijn
onderzoek in dit gebied niet alleen deze soort betrof ,
heb ik in toenemende mate mijn bezoeken tijdens het winterhalfjaar er op
afgestemd. Doordat ik in de loop der jaren meer dan 1000 Bokjes heb gezien wil
ik zowel ingaan op de biotoop en het gedrag als op de aantalsvariatie in de
loop van het jaar.
Methode van onderzoek
Aangezien het Bokje een moeilijk waarneembare soort heb ik voor mijn onderzoek
een bepaalde strategie ontwikkeld. In principe bezoek ik de Bergvennen 2x per
maand. Zeker in de echte wintermaanden hoeft dat niet 1x per 2 weken te
betekenen, maar kan een plotselinge weersverandering aanleiding zijn tot een
bezoek. Bij langdurige vorstperioden of grote droogte zijn er minder bezoeken,
hoewel ik in het geval van ijsvorming een andere reden heb om de Bergvennen
toch te bezoeken. De wijze waarop het terrein doorlopen wordt, is afgestemd op zijn
geringe vluchtafstand. Wanneer ik met meerdere waarnemers in het veld ben,
lopen wij in een breed front. Als ik alleen ben loop ik een zig-zag-
dan wel een heen -en weer koers. Deze intensieve wijze van het belopen van het
terrein is een extra reden om niet meer dan gemiddeld 2x per maand het terrein
te bezoeken.
Biotoop
Het Bokje vertrouwt heel sterk op zijn schutkleur (en terecht!). Het is dus
niet ongewoon dat op ca 5 m van een druk belopen pad de Bokjes blijven zitten,
terwijl de Watersnip al vertrokken is bij de eerste bezoeker. Het Bokje heeft
een heel duidelijke voorkeur voor dekking die niet te dicht is en bestaat uit
verspreid staande rietstengels of polletjes pijpestro.
Hier foerageren ze ook.
De optimale biotoop lijkt te zijn slecht ontwikkelde vegetatie zoals dat
voorkomt in marginale situaties nabij vennen. De bodem moet goed nat zijn , eventueel met een laagje water. Er moet sprake zijn
van een wat mossige en slikachtige bodem tussen de pollen. De voedselsituatie
is sterk afhankelijk van de waterstand. Ik ga er vooralsnog van uit dat
Watersnip en Bokje vergelijkbaar voedsel zoeken. Als een venbodem
uitdroogt kan een Watersnip met zijn langere snavel dieper komen en toch nog
wat vinden. Je ziet in zo'n uitdroogsituatie een voorkeur voor de onmiddellijke
omgeving van een rietpol. Soms worden vroegere
voetsporen gebruikt: er zijn dan 15-20 gaatjes binnen een voetafdruk aan te
treffen. Vermoedelijk gaat de vogel als een soort naaimachine hier zijn voedsel
aanboren. Als de waterstand stijgt zal de Watersnip
zich door zijn langere poten beter weten te handhaven. Met andere woorden het
Bokje zal kritischer zijn. Overigens blijkt dat bij hoge waterstanden en bij
grote droogte in de trektijd de Watersnip inderdaad talrijker is dan het Bokje.
Daar staat dan tegenover dat het Bokje bij vorstinval langer blijft en eerder
terug is. Gemiddeld is het Bokje steeds talrijker dan de Watersnip. Het record
voor het Bokje is 32 exemplaren op 5 oktober 1989. In het nabijgelegen
vloeiveld van Nordhorn is de Watersnip in de trektijd
steeds duidelijk talrijker dan het Bokje. In dit gebied is er minder sprake van
een gedeeltelijke dekking zoals in de marginale situaties in de Bergvennen. Ook
is de waterkwaliteit hier anders, n.l. voedselrijker en minder zuur. Het is
voor mij onduidelijk of de lage pH van het Bergvennen-water een rol speelt.
Door de ingrepen van een aantal jaren geleden is het water van het meest
zuidelijke ven minder zuur geworden. Door de droogte in de recente tijd is deze
verandering vrijwel niet doorgedrongen tot het voedselgebied van het Bokje in
de Bergvennen. In de Baltische staten komt hij in de trek voor op weilanden die
gedeeltelijk met stalmest bedekt zijn. Vooral wanneer de stalmest enige tijd
heeft kunnen "werken" is dit aantrekkelijk voor het Bokje. Op de
Veluwe is sprake van een vergelijkbaar biotoop als in Twente, n.l. oevers van
enigszins zure vennen. In Friesland zijn grotere aantallen aangetroffen in
marginaal riet. Op Terschelling heb ik de volgende varianten vastgesteld
tijdens de herfsttrek: droog duinzand, drasse zeekraalveldjes en drasse weilandjes .
Gedrag
Een
zeer opvallend kenmerk van de Bokjes is dat ze individueel opvliegen bij
verstoring. Ook in situaties waarin ik meer dan 10 vogels op een klein gebied
aantref, vliegen er zelden 2 vogels tegelijk op. Andere steltlopers trekken
vaak gezamenlijk en vliegen dan ook als groep op. Bij het Bokje wordt het
opvliegen van een soortgenoot kennelijk niet gezien als een signaal van gevaar.
Wel kan /zal het zo zijn dat zij zich onmiddellijk terugtrekken op minder
opvallende plaatsen. De plaatsen waar zij foerageren zijn veelal niet dezelfde
als waar zij zich terugtrekken bij gevaar. Op verschillende "open"
plaatsen kun je sporen vinden van voedselzoekende Bokjes .
De plaatsen waarvandaan zij opvliegen zijn meestal gelegen nabij of onder
polletjes. Heel kenmerkend is het wat poepjes op korte afstand van een polletje
aan te treffen om vervolgens het Bokje te zien opvliegen van onder het
polletje. In ten hoogste 1 % van de gevallen heb ik het Bokje kunnen zien
terwijl het beestje bleef zitten. Opvallend is daarbij de horizontale
paalhouding waarbij de kopstrepen overgaan in de rugstrepen.
Hierdoor wordt de indruk versterkt van horizontale pijpestrootjes.
De vogel blijft in deze houding verstarren ondanks nieuwsgierige blikken. Je
ziet dan ook dat de vogel een hartslag / ademhaling heeft. Ook heb ik hem in
één geval zachtjes zien bewegen "in de wind", waarbij ik het
vermoeden heb dat de vogel dit bewust deed, aangezien de windsterkte gering
was. In drie gevallen heb ik de vogel zelfs meerdere minuten kunnen bestuderen
en 1 geval zelfs uitgebreid kunnen fotograferen. Steeds heb ik de plek verlaten
zonder dat de vogel opvloog. Ondanks de goede schutkleur kan het Bokje toch wel
eens het slachtoffer zijn van een predator, 3x waargenomen, een menselijke
laars of een rietsnijder. Wanneer hij wel opvliegt
doet hij dat gewoonlijk zwijgend, maar in circa 10 % van de gevallen hoor ik na
het opvliegen een zacht, schor geluid. Hierbij valt het mij op dat vooral
individuen die tot een groter gezelschap behoren, geluid geven. Helaas heb ik
dat niet voldoende systematisch bijgehouden. Maar in "groepen" groter
dan 10 exemplaren is het roeppercentage eerder 20-30 % en in
"groepen" kleiner dan 5 zitten eigenlijk alleen maar zwijgzame
vogels. Tijdens het opvliegen zijn er voldoende
herkenningspunten om zeker te zijn dat het geen Watersnip is:
* het (bijna ontbreken van) geluid
* de verhouding snavellengte - koplengte; bij de Watersnip is de snavel
duidelijk langer dan van de kop.
* de wijze van opvliegen: de Watersnip met snelle haken,
krachtiger en daardoor sneller stijgend, en definitief verdwijnend; het Bokje
met één of twee flauwe bochten en vervolgens in een lage boog na 50-100 m weer
landend. Een vogel die daarna voor de tweede keer wordt opgejaagd heeft
vaak een grotere vluchtafstand: in plaats van minder dan een meter wordt dat
2-3 meter.
Seizoensvariatie
Ik wil nu iets dieper ingaan op de aantallen van het Bokje in de Bergvennen.
Voor de Bokjes geldt dat ze in een breed front over Midden- en West- Europa
trekken. Wel zou door langdurige weerssystemen (aanhoudende oostenwind bijv.)
een concentratie kunnen ontstaan. Hierover is bij het Bokje niets bekend. Voor
wat betreft de fenologie verbaas ik mij over de vroege waarnemingen in
juli-begin augustus (SOVON-Atlas voor Winter- en Trekvogels). Overigens geldt
voor meer steltlopers uit Skandinavië dat ze ongewoon
vroeg opduiken en daarbij de vraag oproepen "moeten ze nog of zijn ze al geweest ?".Redelijk intensief onderzoek in de
Bergvennen heeft alleen septemberwaarnemingen en later opgeleverd. De laatste
voorjaarswaarnemingen vallen in de eerste decade van mei. Voor de liefhebbers
van getallen heb ik nog een doortrek- grafiek. Deze is gebaseerd op mijn
tellingen in de periode van 1982 t/ m 1997.
Opmerkingen bij de grafiek
1. De najaarstrek begint half september, heeft zijn top in oktober met soms een
flinke staart in november.
2. In een zachte winter blijft een klein aantal vogels in het terrein.
3. De echte voorjaarstrek is zwakker dan de najaarstrek en treedt op in maart-
april
4. Binnen deze grove beschrijving zijn nog enkele details te noemen. Het is
enkele keren voorgekomen dat er in december een vorst/sneeuw -inval was en
daarna in februari. Dit geeft een sterke teruggang in resp. december en
februari. Zowel in januari als in maart zie je dan een kleine terugkeerpiek. De
vogels houden het bij korte vorstperioden uit langs sloten en beken, zoals uit
meerdere waarnemingen in januari -februari is gebleken. Dit komt overeen met de
waarnemingen op de Shetlands waarbij de vogels de
kust opzoeken bij sneeuwval. Bij dooi na een echte winter duurt het enige tijd
voor de vogels zijn teruggekeerd. Kennelijk hebben ze ons land dan echt
verlaten.
5. Bij overvloedige neerslag, zoals in januari 1998 valt het op dat de vogels
ook de Bergvennen verlaten. Binnen het gebied is veel gebied minder geschikt geworden
door teveel water en daarbuiten is een ruime keuze ontstaan aan drasse
weilanden.
Lange
termijn-ontwikkelingen (toegevoegd februari 2017)
In de periode 1982 – 2017 werden door mij meer dan 1100 Bokjes geteld in de Bergvennen. Voldoende basis om aandacht te besteden aan ontwikkelingen op de lange termijn. Hierbij moet ik onderscheid maken tussen de aantallen vóór de grote ingreep in 1993-94, waarbij belangrijk biotoop verdween en daarna. Voor de grote ingreep waren de aantallen gemiddeld groter, daarna duidelijk lager met nog wel uitschieters naar boven. Algemene beeld is toch stabiel waarbij variaties eerder beïnvloed worden door een eventueel droog najaar of een strenge winter(periode).
Algemene Conclusies
1. Het Bokje vertrouwt sterk op zijn dekking en zal door het opvliegen van
andere vogels niet tot andere gedachten komen.
2. Als gevolg van 1. zal deze soort vrijwel steeds individueel opvliegen en
vaak later dan de ook aanwezige Watersnippen.
3. Bij het naderen van gevaar zal de vogel met voedselzoeken
stoppen en onmiddellijk een gestrekte houding (horizontale paalhouding)
aannemen.
4. De vogel houdt zich bij voorkeur in overgangssituaties van nat naar droog
op; deze kunnen voorkomen aan randen van vennen en meren, maar ook ontstaan in
situaties van toegenomen neerslag (najaar)
5. In niet te strenge winters overwintert deze soort in ons land.
6. De vogel is uitermate flexibel en zal in zijn overwinteringsgebied in
NW-Europa zowel door de vorstgrens als door hoeveelheid neerslag van
voedselgebied veranderen.
Harm A. Meek
meek@xs4all.nl